Op 25 april 1944 werden in Bedum honderden jonge mannen opgepakt
en door de bezetter weggevoerd. Velen van hen keerden nooit terug.

Vorige persoon ( Slagter) | Terug naar de lijst | Volgende persoon (J. Smith)
hart

3 personen hebben Heero Smit in hun hart gesloten.

In het gastenboek kunt u uw persoonlijke boodschap opnemen.

Naam: Heero Smit
 
Geboren:Zaterdag 28 November 1925 te Emanutil
Overleden: Donderdag 18 November 2010
Begraven: te Zuidwolde
 
Adres:Boterdiep 12
Woonplaats:Zuidwolde
 
Heero Smit Smit, Heero Arbeidsongeschiktheidskaart van Heero Smit; bron: AOK-Versichertenkarte Stadtarchiv Braunschweig. Arbeidsongeschiktheidskaart van Heero Smit; bron: AOK-Versichertenkarte Stadtarchiv Braunschweig. Document Kamp Amersfoort Transportkaart
 
Opgepakt bij de Razzia in Winsum, Bedum, Middelstum, Zuidwolde en omstreken van 25 april 1944 in de Boterdiep 12, Zuidwolde.
 
Op dinsdag 26 april 1944 per trein afgevoerd naar het PDA in Amersfoort
 
In het PDA werden alle persoonsgegevens genoteerd waaronder het beroep van de gevangene.
Beroep:Gartner
Gevangenenr:996
 
Tussen 25 april 1944 en 7 juli 1944 werden een aantal gegijzelden vrijgelaten
Heero Smit is NIET vrijgelaten
 
Op 7 juli 1944 's-morgens om 02:30 uur werden de gevangenen afgemarcheerd naar het station in Amersfoort om per trein naar Duitsland vervoerd te worden.
 
Kampen in duitsland:
Plaats, kamp: Mascherode bij Braunschweig, Lager
 
Persoonlijk verhaal:
 

 

Op 22 april 1944 werd een, voor de Duitsers, belangrijk man door het verzet doodgeschoten (NSB politieman Keyer). Het was een verrader van de ergste soort en de Duitsers waren dan ook razend dat ze zo’n belangrijke informant hadden verloren. Dit gebeurde in Bedum, zo’n 5 kilometer van ons dorpje vandaan. We leefden allemaal in spanning, want we waren er zeker van dat er iets zou gebeuren.

In de kerk, die zondagmorgen, werd al gefluisterd dat er een razzia zou komen. Zo’n vijftien jongeren in de gevaarlijke leeftijd verlieten, samen met de dominee, de kerk. Er gebeurde die dag in ons dorp echter niets, helemaal niets. In een naburig dorp werd wel een man doodgeschoten. Eigenlijk was er bij ons al sprake van een soort opluchting.

De nacht die volgde (de nacht van 25 april) zou echter de grootste en meest doeltreffende razzia in het noorden van Nederland volgen. Meer dan duizend militairen, Grüne Polizei en Feldgendarmerie legden een ring om vier dorpen. Die dorpen waren dus duidelijk hun doelwit. Ze gingen als beesten tekeer. Er werden vier jonge mannen in koelen bloede doodgeschoten. Ze doorzochten iedere woning van beneden naar boven.

Ik was niet bang. Ik had immers een vrijstelling, omdat ik moest werken om mijn moeder (weduwe) en zusje te onderhouden. Ze zouden mij niet meenemen. Maar ik had het verkeerd. Ik werd wél meegenomen, naar het dorpscafé, waar al heel wat gevangene in de rij stonden. Er werden twaalf jongemannen meegenomen, waarvan er twee niet meer terugkeerden.

 

 

Na afloop van de razzia werden we in een overval auto naar de stad Groningen gereden, het onbekende tegemoet.

In Groningen werden we naar het politiebureau aan het Martinikerkhof gebracht..De Grünen gingen weg en lieten ons aan de Landwachters over. We kregen nog wat eten en werden grondig gefouilleerd. Alle

enigszins waardevolle spullen werden ons afgenomen. ’s Avonds kregen we nog een stukje brood en een kop surrogaat koffie. Er werden pakken stro naar binnen gebracht waar we op konden gaan slapen. Van slapen kwam niets. We hadden geen ruimte en er was te weinig stro. We lagen als varkens in een hok.

Om half zes werd ons bevolen op te staan. We moesten aantreden. De Grünen waren ook weer aanwezig en hadden hun geweren in aanslag. We werden geteld, het aantal klopte. Er werden verschillende namen

opgelezen. Zij moesten tegen de muur gaan staan. We vreesden het ergste, maar er gebeurde niets. Wat een enorme spanning. De Grünen omringden ons en in militair marstempo verlieten wij het politiebureau. We waren met honderdvijftig mannen uit vier dorpen. We gingen richting het hoofdstation en werden in de trein geladen. Waarheen?

Het einddoel werd Amersfoort, berucht als de stad met het Vernichtungslager, waar men stenen moest kruien op kruiwagens met vierkante wielen. Amersfoort was in de loop van de bezetting al een begrip geworden. Een oord van terreur, marteling en honger. Kortom, een oord van verschrikking. Kamp Amersfoort stond bekend als het kamp in Nederland waar de meeste doden vielen. Het was, met recht, een Durchgangslager, want van de 35.000 gevangenen, die het kamp heeft geteld, werden er ongeveer 20.000 op transport naar Duitsland gezet. Het was een zwaar bewaakt kamp.

 

 

We moesten een half uur lopen vanaf het station en daarna sjokten we het kamp binnen. De sluitboom viel achter ons neer en wij waren in de klauwen van de vijand.

De eerste nacht was niet erg comfortabel, maar we leefden nog en we waren er nog zonder kleerscheuren vanaf gekomen. Dat was al heel wat. Het eten was sober. Toch zouden we er later met heimwee aan terugdenken. 

Omdat we als gijzelaars beschouwd werden, kregen we een aparte behandeling. We mochten onze kleren houden en werden ook niet kaal geschoren. De luizen vierden hoogtij. Op het hoofd en in de kleren, overal zaten die smerige beesten.

Na ruim twee maanden kwam het bericht dat we op transport zouden worden gesteld. We kregen een transportbrief, die we naar huis konden sturen. Daarmee was ons lot bezegeld.

De volgende dag werd ik alsnog kaal geschoren. Ik herkende mezelf niet meer. Op 7 juli zouden we vertrekken. Bij iedereen was er behoorlijk veel spanning. Maar ook nieuwsgierigheid en ook nog een avontuurlijk gevoel over wat er gebeuren zou. Ik was mijn dorp amper uit geweest, laat staan het land.

Tegen de avond van de laatste dag kregen we een koffer met kleren en een laatste brief van thuis. Daarna nog een laatste controle. De nummers werden afgeroepen (een naam hadden we niet meer).

We moesten langs de Pool Kotälla, die keek of de foto op het nieuwe paspoort wel klopte. We kregen nog een hele witbrood, een half pakje boter en een homp kaas. Dat was ons eten voor de reis. 
Opgesteld in rijen van vier, verlieten we de barakken. Kotälla deelde met zijn stok nog de laatste klappen uit en met onze zware koffer strompelden we naar buiten. Daar stond een compleet leger SS-ers om ons naar het station te begeleiden. Velen van ons moesten hun zware koffer onderweg laten staan omdat ze het niet meer konden dragen. Ik had gelukkig wel de kracht, zodat ik mijn spullen kon houden. Na goed een uur lopen waren we op het station. De deuren van de trein gingen open en wij werden er als vee ingeduwd. Eindelijk konden we uitblazen.

Om half vijf in de morgen reden we het station Amersfoort uit, op weg naar het Derde Rijk. We reisden in een behoorlijke personentrein en hadden ruime zitplaatsen. Nog niet zo gek voor iemand zoals ik, die nog niet verder was geweest dan de stad Groningen. En dat allemaal voor niets! Mijn avonturenzin kwam weer boven en ik genoot ook nog van de reis. Heel veel natuurschoon zag ik. Bergen en dalen, prachtig. Ik keek mijn ogen uit. Heel wat anders dan de vlakke koolvelden in ons dorp. We zagen ook veel verwoestingen. Sporen van Engelse en Amerikaanse bombardementen.

Via Rhein, Osnabrück en Hameln (waar we nog een grote plaquette van de rattenvanger zagen) kwam we uiteindelijk in Braunschweig. De trein stopte. Dit was voor mij het eindpunt.

Met ongeveer honderd mannen sjokten we weg, vermoeid en hongerig. Onze koffers sleepten we mee. Waar gingen we naar toe?

Naar een barakken gehucht, zo’n vijf kilometer buiten Braunschweig. Ruim een uur lopen. Het plaatsje heette Mascherode.

Het onderkomen viel niet tegen. We hadden een hok met veertien mannen. Ieder een brits, een kast voor onze kleren, een tafel met stoelen en een houtkachel. We kregen een zak om stro in te doen. Daar konden we op slapen. Ook kregen we twee dunne dekens. In juli was dat genoeg, maar in de winter was het veel te weinig om warm te blijven.

We kregen een droog snee bruinbrood en een pannetje zuur ruikende soep. Het was onze eerste kennismaking met het zure Duitse brood en de berucht koolsoep (alleen water met een paar stukjes kool). We aten het met smaak. De maaltijd was snel verdwenen, het hongerige gevoel niet.

Ik werd te werk gesteld in een autofabriek (Büssing). Geslagen werden we niet, maar het eten was verschrikkelijk slecht. We hadden altijd honger.                                                 

 

We moesten ’s morgens om vier uur aantreden en dan een uur naar de fabriek lopen. In de fabriek kregen we dan een sneetje brood, ’s middags koolsoep en dat was het dan. Het werk was voor mij niet zwaar. Braunschweig werd verschrikkelijk gebombardeerd. Wij, als gevangenen, mochten de meeste schuilkelders niet in. Die waren voor de Duitsers. Als je wel in zo’n schuilkelder zat en de bommen vielen massaal uit de lucht, dan was het binnen ook verschrikkelijk. De één vloekte, een ander brulde om z’n moeder. Er werd ook veel gebeden en geschreeuwd. Mijn geluk was, dat ik geen angst kende. Ik stond of zat het allemaal aan te horen. 

Na de bombardementen moesten wij puin en lijken ruimen. Dat was helemaal geen pretje.

Doordat we twee uren per dag moesten lopen en het schoeisel slecht was (in plaats van sokken hadden we lappen om de voeten) gingen mijn voeten open en raakten ontstoken. Ik kon niets ontsmetten en de ontsteking werd steeds erger. Een groot gezwel aan mijn scheenbeen en een bloedvergiftiging deed mij in de ziekenbarak belanden. Een Russische arts sneed het gezwel, zonder verdoving, open. Er werd, aan mijn bed, over een beenamputatie gesproken.

’s Avonds was er weer een groot luchtalarm. Iedereen rende weer naar de schuilkelders. Ik bleef alleen achter. Ik viel in slaap en de volgende morgen kon ik weer op mijn beide benen staan. Het was een wonder. Het been hoefde niet geamputeerd te worden. 

 

In april 1945 werden we bevrijd. Met nog drie andere jongens gingen we lopend op weg naar Nederland. Dwars door Duitsland. Steeds maar lopen en soms een stuk liften met een legerauto. Onderweg kregen we soms iets te eten van vriendelijke burgers. Soms stalen we wat fruit en we dronken melk van de koeien in de wei. Een barre tocht met onze verhongerde lichamen. Maar thuis lonkte.

In Limburg kwamen we over de grens. We werden ontsmet en ontluisd. We kregen onderdak in een café, waar we het goed hadden. We konden nog niet naar het Noorden. Daar was de oorlog nog volop bezig.

Toen het eindelijk zover was, gingen we weer liften en lopen. Het vervoer in Nederland lag nog helemaal plat. In Assen hebben we overnacht bij familie van één van de jongens. Daarna met paard en wagen naar Groningen. Het laatste stuk was naar mijn dorp. Zuidwolde. Niemand herkende mij. Een geraamte met grote ogen, in vodden. Zo strompelde ik het dorp binnen. Iemand van de Binnenlandse Strijdkrachten bracht me thuis. Het leed was nog niet geleden. Ik was erg verzwakte. Mijn been lag nog open en ik kwam midden in de kerkenstrijd (de vrijmaking) weer thuis. De familie kwam mij welkom heten, maar naar mijn verhaal werd niet geluisterd. Iedereen scheen ergere dingen meegemaakt te hebben. Ik zweeg, terwijl de ooms ruzie maakte over de kerk. Diep teleurgesteld ben ik het veld ingelopen en dacht: “Is dit het dan? Van de ene oorlog in de andere?”

 


Vorige persoon ( Slagter) | Terug naar de lijst | Volgende persoon (J. Smith)