Kamp Lager, Zöschen

Zoek iedereen die in dit kamp gezeten heeft » Laat zien op de kaart »

Naam van het kamp: Zöschen
Type kamp: ArbeitsErziehungsLager.
Straatnaam: RTS Siedlung
Plaats: Zscherneddel/Zöschen
Gemeente Zöschen, Bundesland Sachsen-Anhalt
Geografische positie: 8 kilometer oostelijk van Merseburg

UTM-Kartenprojektion Zone 33U. Oost 299 000m. Noord 5692 800m
(ADAC Stadtatlanten)

Kaart ADAC Stadt Atlas Band nr 31 Leipzig, bladzijde nummer 205 vak 7C.

Begindatum: september 1944 (komende van de Bunawerke in Schkopau)
Einddatum: 15 april 1945 (bevrijding door de Amerikanen)

Het kamp Zöschen is in de zomer van 1944 gebouwd. Vanaf 7 tot en met 18 augustus 1944 werden ongeveer 50 Hollandse gijzelaars dagelijks van Schkopau naar Zöschen vervoerd voor de opbouw. In september 1944 werdt een deel van de Hollanders van Schkopau naar Zöschen overgebracht. De situatie in het kamp Zöschen was erbarmelijk slecht. Van september 1944 tot de bevrijding door de Amerikanen van het kamp op 15 april 1945 zijn ruim 500 gevangenen overleden waaronder 130 Nederlanders.

Onder andere in het boek "Der Tod ist ein Täglicher Gast" van Martin Pabst en het boek "Aanslag en Represaille" van Harm Reinders wordt de situatie in het kamp Zöschen uitgebreid beschreven:

Arbeitserziehungslager Zöschen
Het kamp was een “Aussen Lager”, een buitenkamp, van het Concentratiekamp Buchenwald. De Hollandse gevangenen die eind juli, na de vernietiging van het Kamp Spergau teruggebracht werden naar het Kamp Schkopau bij de BUNA fabrieken moesten helpen bij de opbouw van het kamp in Zöschen.

Diegenen die geen bouwvakervaring hadden, kregen de zwaarste taken opgedragen zoals het uitgraven van grond voor de fundering van de barakken en de palen van de omheining. Na 10 dagen, toen de dubbele omheining van prikkeldraad klaar was, werden de vier wachttorens gebouwd. Daarna heeft men 20 tot 25 hardboard tentjes gebouwd zoals te zien op het rechterpaneel van de Razzia 1944. In deze tentjes verbleven de Razziaslachtoffers. De tentjes waren aan de rand 1,60 meter hoog en in het midden 2,40 meter. Op de grond lag een laag stro en een paardendeken. Het stro is nooit vervangen en de deken kon niet gewassen worden.

In het kamp was een tweede prikkeldraadhek rondom de vier grijze gevangenenbarakken aangebracht. De totale bouw van de barakken en de andere gebouwen heeft geduurd tot november.

De gevangenen die niet bouwden, werden tewerk gesteld bij de LEUNA en BUNA fabrieken in Merseburg. Dagelijks werden ze per trein, in veewagons, vervoerd naar hun werk. Als ze ’s avonds terugkwamen - na 12 uur hard werken en veel slaag - moesten ze de zakken cement, die nodig waren voor de bouw van het kamp, op hun schouder meenemen naar het kamp. Veel jongens konden de zware vracht van 50 kilo niet tillen en moesten de zak cement onderweg laten vallen. De hele weg was na enige tijd wit van het cementpoeder.

De jongens sliepen in de niet verwarmde hardboard tenten. De gevangeniskleding was van slechte kwaliteit. Om zich wat warmer te kleden, deden de jongens lege cementzakken onder hun kleding. Als de kampbewakers dit merkten, werden de jongens beschuldigd van het stelen van “Rijks Eigendom”. Ze kregen minimaal 25 stokslagen. Ze moesten zelf tellen hoeveel ze er gehad hadden. Als ze zich vertelden begon de knuppelaar opnieuw. Vaak werd één van hun maten gedwongen de stokslagen uit te delen. Sloeg deze niet hard genoeg dan kreeg hij zelf 25 stokslagen.

De Kampcommandant was: SS-Untersturmführer Wilhelm Winter,
geboren op 10 januari 1902 in Uchtdorf.

De leiding van de administratie had:
Politie Inspecteur in dienst van de Gestapo Alfred Opitz,
geboren op 17 februari 1897 in Merbach.

 

Het volgende gedicht komt uit "Van Riga tot Rheinfelden" van Karel Volder.

Wie nu nog naar Zöschen reist, om niet te vergeten, nu vrij te zien,

Het häftlinge-lager van ’44-’45, voordat het te laat is misschien.

Wij, een groep van 200 jonge mannen uit Schkopau, gekleed in lompen,

Opgezette voeten, een stuk plank diende als klompen.

Wee diegene die door zwakte het werk maar probeerde te ontwijken,

Kreeg een klap met bullepees of kolf van een geweer, of op durfde kijken.

Gehuisvest als beesten, op stro in kartonnen tenten, alleen slagen,

Dit alles moesten we angstig, zwijgend van die sadisten verdragen.

Dreigend grauw plein, verdoemde appélplaats, nog zo kort na de nacht,

Op naar het werk, de grind-grube, zware manden, ver boven onze macht.

Of naar Buna van IG-Farben had ook kamp werkslaven besteld,

Bij terugkeer van Schafstäd, opnieuw appél, weêrom werden we geteld.

Dagen aaneen geschreeuw van kapo’s, vernederd door honend gelach,

Geen schone kleding, niet onder de douche, zo ging het dag na dag.

De bewakers, ergste sadisten, een schop in de buik, slaan op de nieren,

Dat was hun vertoon van macht, hun avonden met drank en zang vieren.

15 september 1944 stonden onze mannen aan het 1e konz. Kamp graf,

nooit zullen wij de doden van toen vergeten, spraken zij daar af.

4 maanden later, van de 200 van Zöschen, volgden er nog 70 doden bij,

hoevelen zouden er nog volgen, begraven in de bossen, zij aan zij.

De mannen van vliegveld Schafstädt en kamp Ammendorf niet vergeten,

Alleen zij die het aan de lijve hebben ondervonden kunnen dit weten.

Er kwamen er nog, die onder Jaap, Loet en “Oome Keesje” moesten lijden.

Dat alles is toch niet voor niets geweest, dat jaar van zware tijden.

Is u, die Zöschen, Schafstädt en Ammendorf overleefden, dit vergeten,

Nog eenmaal een bezoek aan de diverse kampen en het gedenkteken.